Aanvullende Pensioenen zelfstandige bedrijfsleiders voortaan 50 % van de bezoldiging als vermoedelijk wettelijk pensioen
Zowel voor werknemers als voor bedrijfsleiders met zelfstandig statuut mag een aanvullend pensioen worden gefinancierd dat, uitgedrukt in jaarrente, maximaal gelijk mag zijn aan 80 % van de (huidige) jaarbezoldiging, verminderd met het vermoedelijk wettelijk pensioen, en proportioneel toegekend in functie van de in aanmerking te nemen loopbaanjaren (= maximaal 40 jaar), de fameuze ‘80 %-regel’. Voor gedetailleerde informatie over de 80 %-regel: zie het handboek Praktische Belastingservice 2022, blz. 539 en volgende.
Voor bedrijfsleiders met zelfstandig statuut werd dat ‘vermoedelijk wettelijk pensioen’ tot hiertoe bepaald op 25 % van de brutojaarbezoldiging, met een minimum (= minimaal wettelijk pensioen voor een alleenstaande zelfstandige met een volledige loopbaan), en met een maximum (= maximaal wettelijk pensioen) voor een alleenstaande zelfstandige met volledige loopbaan. Voor 2021 ging het om minimaal € 15.911,02 en om maximaal € 17.592,11 (2022 = minimaal € 17.332,32 en maximaal wellicht € 20.446,57; bedragen nog niet officieel bevestigd).
Voor werknemers wordt dat ‘vermoedelijk wettelijk pensioen’ al jarenlang bepaald op 50 % van de jaarbezoldiging, die in aanmerking wordt genomen tot beloop van het plafond dat geldt voor de berekening van het wettelijk pensioen (voor 2020 was dat plafond = € 60.026,75; voor 2021 gaat het om € 63.944,74).
Met een circulaire van 31 maart jl. laat de Administratie nu weten dat voortaan ook bij zelfstandige bedrijfsleiders, althans wat betreft de in aanmerking te nemen loopbaanjaren vanaf 2021, rekening gehouden moet worden met een vermoedelijk wettelijk pensioen = 50 % van de brutojaarbezoldiging (die in aanmerking wordt genomen tot beloop van het plafond voor de berekening van het wettelijk pensioen, voor 2021 = € 60.638,46 en voor 2022 = € 63.297,86) (circulaire 2022/C/33 – 31 maart 2022). Op die manier zou voor 2021 het maximaal in aanmerking te nemen wettelijk pensioen = € 30.319,23, terwijl het voor 2021 gelijk zou zijn aan € 31.648,93. Eigenaardig genoeg vermeldt de Administratie evenwel in haar addendum 2022/C/79 van 29 augustus 2022, zonder verdere uitleg, dat het voor 2021 in aanmerking te nemen bedrag evenwel gelijk zou zijn aan € 35.896,43 (voor een kritische bespreking van het “addendum”, zie het artikel van Paul Van Eesbeeck in Fiscoloog nr. 1757, van 7 september 2022, p.3 en volgende, en het artikel van Luc Vereycken in Life&Benefits nr.7 van september 2022).
De standpuntwijziging is het gevolg van het feit dat de wettelijke pensioenen voor zelfstandigen, wat betreft de loopbaanjaren vanaf 2021, deze van de werknemers benaderen (en niet langer veel lager zijn dan deze van de werknemers, wat in het verleden wel het geval was). En op haar beurt zal de standpuntwijziging ertoe leiden dat toekomstgericht, vooral voor jongere zelfstandige bedrijfsleiders, een veel lager aanvullend pensioen zal kunnen worden opgebouwd vergeleken met de situatie die wij tot hiertoe kenden. Voor een aantal voorbeelden: zie de artikels hierover van Paul Van Eesbeeck in Fiscoloog nr.1742 d.d. 13 april 2022, en meer recent in Fiscoloog nr.1757 van 7 september 2022.
Voor de in aanmerking te nemen loopbaanjaren tot en met 2020, mag het vermoedelijk wettelijk pensioen geraamd blijven op 25 % van de brutojaarbezoldiging 2020 (en dus niet van de jaarbezoldiging van premiestorting), met die nuance dat rekening gehouden moet en mag worden met het voor het jaar van de premiestorting geldende minimum- en maximumpensioen van een alleenstaande zelfstandige met volledige loopbaan (voor de bedragen zoals die gelden voor 2021 en 2022: zie hierboven). Heeft de zelfstandige bedrijfsleider een gemengde loopbaan (deels werknemer, deels zelfstandige), dan moet voor de loopbaanjaren als werknemer een wettelijk pensioen in acht worden genomen = 50 % van de voor het jaar van de premiestorting uitgekeerde brutojaarbezoldiging.
Te hoge grondslag voor zelfstandige bedrijfsleiders
Eén van de terecht kritische opmerkingen die Paul Van Eesbeeck maakt in zijn artikel in Fiscoloog nr.1742, betreft de grondslag waarop voor zelfstandige bedrijfsleiders het vermoedelijk wettelijk pensioen moet worden berekend.
Voor werknemers wordt het vermoedelijk wettelijk pensioen berekend op basis van de brutobezoldiging (exclusief het dubbel vakantiegeld en het eventuele voordeel alle aard firmawagen), wat volkomen terecht is vermits ook op basis van die brutobezoldiging bij werknemers de sociale bijdragen worden berekend (en dus ook de pensioenbijdragen).
Voor zelfstandige bedrijfsleiders worden de sociale bijdragen (en dus ook de pensioenbijdragen) evenwel niet berekend op basis van de brutojaarbezoldiging, maar wel op basis van de netto-belastbare bezoldiging (= brutobezoldiging, verminderd met de sociale bijdragen en met een eventuele premie VAPZ en de forfaitaire of werkelijke beroepskosten). Kortom: het wettelijk pensioen wordt niet opgebouwd op basis van de brutobezoldiging, maar wel op basis van de netto-belastbare bezoldiging. Vanuit die optiek is het dan ook niet verdedigbaar dat bij zelfstandige bedrijfsleiders het in aanmerking te nemen wettelijk pensioen toch zou moeten worden berekend op basis van de brutobezoldiging. Dat zou moeten zijn: de netto-belastbare bezoldiging. Paul Van Eesbeeck vermeldt bijvoorbeeld dat het niet denkbeeldig is dat een brutobezoldiging = € 60.000, uiteindelijk netto-belastbaar = € 45.000. Afwachten of de Administratie op dat vlak haar standpunt nog wenst aan te passen.
Gedetailleerde informatie
Tijdens de opleiding Aanvullende Pensioenen: grondige fiscale opleiding (met boek) en Aanvullende Pensioenen: grondige fiscale opleiding (indien reeds in het bezit van het handboek, met grondige bespreking van de groeps- en IPT-verzekering alsook VAPZ) die in oktober en november 2022 en juni 2023 digitaal worden georganiseerd, kan u in detail kennismaken met de materie.
Bron: Momentum juni 2022