De kromme wiskunde van de meerwaardebelasting op aandelen

Robin Messiaen (Spartax) schrijft hier over de commotie rond de vermeende behoefte om een meerwaardebelasting op (privaat aangehouden) aandelen te voorzien (daar waar dit op vandaag in regel belastingvrij is). Hij heeft niet de bedoeling om enig fiscaal beleid te beoordelen, aangezien dit geen zwart-wit materie is. Het gaat om een louter technische appreciatie van wat mogelijk komen gaat met als bedoeling de “reinheid” van het fiscale recht te bewaren. Bijkomend zorgt fiscaliteit als geen ander voor gedragsprikkels, gewenste en ongewenste, zodat in het zog van de zwanenzang van de speculatietaks steeds de vraag moet worden gesteld naar de overlevingskansen van een nieuwe belasting, rekening houdend met de wijze waarop ze zou worden doorgevoerd.


Dit dossier is een politiek geladen dossier bij uitstek en het zou te ver leiden om alle politieke zienswijzen te overlopen. Gefixeerd wordt dus op de recente démarche van groen-écolo die de meerwaardebelasting formeel op de agenda van de wetgevende assemblée heeft gezet, zich in zeer verregaande mate baserend op eerdere stellingnames van de regeringspartij CD&V.

Het ingediende wetsvoorstel voorziet in een afschaffing van de principiële belastingvrijheid van meerwaarden op aandelen die worden aangehouden door natuurlijke personen in hun private sfeer. De belastbaarheid wordt de nieuwe regel, zij het dat bepaalde groepen wat worden ontzien (hierbij wordt voor alle duidelijkheid niet ingegaan op alle aspecten van het wetsvoorstel):

  • Voor de aandelen van kmo-vennootschappen (in de zin van het Wetboek van vennootschappen) zou voorzien worden in een vrijstelling;
  • Tevens wordt voorzien in een onderdrempel of franchise van € 50.000,00 meerwaarden in een periode van 10 jaar die ook niet belast wordt; allicht is het hier de bedoeling om de “kleine belegger” met een beperkte portefeuille uit de wind te zetten;
  • Als tegemoetkoming voor de belastbaarheid van de meerwaarden wordt eveneens voorzien in een aftrekbaarheid van de minwaarden, zij het dat deze minwaarden enkel aftrekbaar zijn van andere meerwaarden op aandelen en dit enkel voor zover deze zich voordoen binnen een periode van 5 jaar na de realisatie van de minwaarde.

Zoals de Raad van State heeft opgemerkt, zijn er nog vrij veel onduidelijkheden en vraagtekens rond de concrete uitwerking van deze wettekst. Het is niet de bedoeling deze allemaal te overlopen, temeer dit niet altijd principiële bezwaren zijn maar soms ook loutere werkpunten die nog wat aandacht en verdieping verdienen. Het centrale thema van deze nieuwsbrief ligt veeleer bij de vraag of de politieke evenwichtsoefening die beoogd wordt met de invoering van deze nieuwe belasting, juridisch-technisch wel zo eenvoudig te realiseren is. Achtereenvolgens worden de drie voormelde punten hieronder wat van naderbij bekeken.

Het onderscheid tussen (belastingvrije) kmo-aandelen en (belaste) niet-kmo-aandelen werd vooreerst al door de Raad van State op de korrel genomen. Sommigen hebben er (terecht) op gewezen dat de Raad van State niet per se tegen een dergelijk onderscheid is, zij het dat een dergelijk onderscheid dan wel moet worden verantwoord (in het kader van het Grondwettelijke gelijkheidsbeginsel). Situaties mogen immers maar verschillend worden belast indien de situaties objectief verschillend zijn en indien de verschillende behandeling teruggaat op pertinente redenen en niet verder gaat dan wat nodig is in functie van de doelstelling (proportionaliteitstoets).

Al snel wordt ter verantwoording verwezen naar de bestaande (Grondwettelijk goedgekeurde) gunststelsels van kmo’s in de vennootschapsbelasting (vb. investeringsreserve, niet pro rata afschrijving in het jaar van aanschaffing, etc.). Het onderscheid (= de mindere belastingfactuur voor kmo’s) wordt daar verantwoord door de noodzaak van autofinanciering door de kmo’s, aangezien zij minder gemakkelijk krediet zouden kunnen krijgen van de banken en al helemaal geen beroep zouden kunnen doen op private investeerders of het bredere beleggerspubliek. Het is echter zeer de vraag of deze redenering mutatis mutandis kan worden doorgetrokken naar de meerwaardebelasting op aandelen. Indien dit de banken zou aanzetten tot snellere financieringen of het brede beleggerspubliek zou deviëren richting de kmo’s, zou dit zeker het geval zijn. Dit lijkt in de praktijk echter geenzins het geval te zullen zijn waardoor dit ook geen verantwoording kan vormen voor het onderscheid. Daarna is het een open vraag welke verantwoording wel kan worden ingeroepen, met als zekerheid dat hoe langer men moet zoeken, hoe meer dit de vorm aanneemt van een excuus in plaats van een verantwoording. Tot slot moet men zich ook wel de vraag stellen of men het vennootschapsrechtelijke kmo-begrip hiermee niet te veel eer bewijst, aangezien dit bezwaarlijk kan worden aanzien als een onderbouwde opdeling van vennootschappen in functie van hun reële potentiële toegang tot de kapitaalmarkt.

Indien het onderscheid al zou kunnen verantwoord worden om ondernemers – want dat zijn doorgaans de enigen die investeren in de (eigen) kmo – sneller tot investeren aan te zetten, dan lijkt het temporele ijkpunt om te beoordelen of een vennootschap een kmo is de datum van de inbreng te moeten zijn en niet de datum van de realisatie van de meerwaarde. De investeringsstimulus (= verantwoording van het onderscheid) valt immers samen met het begin en het mag geen verwijt zijn – integendeel, het moet de bedoeling zijn – dat men van de kmo iets groots en moois maakt. Kortom, een “Coucketaks” kan men dit niet noemen want als men klein genoeg is begonnen mag men later nog altijd exorbitante meerwaarden realiseren zonder ook maar één euro belasting te moeten betalen.

De tussenconclusie is dan ook dat het onderscheid tussen kmo-aandelen en niet-kmo-aandelen heel snel onder vuur zal komen te liggen, met alle bedreigingen voor een dergelijke nieuwe meerwaardebelasting van dien. Voorts is het de vraag of deze belasting in die vorm haar doel niet volledig zal missen in het Belgische kmo-landschap.

Het tweede punt is de befaamde 50k-franchise, die in zijn concrete uitwerking nog heel onduidelijk is. Hoe eenvoudig het opzet hierachter ook mag zijn, het administratieve kafka die een dergelijke maatregel met zich meebrengt vormt meteen ook de achilleshiel van de maatregel. Men is immers verplicht om een volledige boekhoudkundige administratie bij te houden die tien jaar teruggaat in de tijd en betrekking heeft op alle aandelenparticipaties en – beleggingen, hoe klein ook, die doorgaans ook nog eens zullen verspreid liggen over verschillende banken en andere financiële spelers en betrekking zullen hebben om een hele rist financiële producten van diverse pluimage. Voor de doorsnee belegger is dit onbegonnen werk, een boekhouder of accountant inzetten zet al snel het mes in het rendement en de financiële wereld softwarepakketten laten voorzien gaat ook niet zonder kostprijs voorbij. Het spook van de speculatietaks doemt hierbij dus al snel op en de vraag is of deze maatregel niet eerder van aard is om de kleine beleggers – voor wie de tegemoetkoming bedoeld is – weg te jagen van de beursvloer in plaats van hen daar te houden.

Ook hier is de tussenconclusie eerder negatief omdat de uitvoerbaarheid van de maatregel grote vragen oproept. Een andere vraag is voorts hoe een dergelijke “veralgemeende” meerwaardebelasting op aandelen zich zal verhouden tot de talrijke specifieke stelsels inzake de beleggingsfiscaliteit (vgl. met de belastingvrije inkoopbonus bij beveks). Indien men deze zal behouden, zal de nieuwe meerwaardebelasting massaal ontweken kunnen worden. Indien men deze afschaft, gooit men gedurende jaren zorgvuldig opgebouwde regelgeving omtrent de praktische werking van de financiële markten zomaar overboord om ideologische redenen.

Tot slot is er nog het punt van de aftrekbaarheid van de minwaarde en meer bepaald de modaliteiten die hiertoe voorzien zijn. Deze minwaarde mag enkel afgezet worden tegen latere meerwaarden op aandelen (als het perfecte spiegelbeeld van de minwaarde) en dit binnen een periode van 5 jaar (= de 5 volgende belastbare tijdperken) na de realisatie van de minwaarde.

Voor de allerkleinste belegger die niet boven de 50k-franchise uit steekt, heeft dit geen relevantie want deze betaalt sowieso geen meerwaardebelasting. Hetzelfde geldt voor de investeerder in kmo-aandelen. Zodoende kan dit enkel relevant zijn voor de geregelde kleine belegger die meer dan € 50.000,00 aan meerwaardes realiseert binnen een tijdspanne van 10 jaar of voor de meer vermogende investeerder/ondernemer die rechtstreeks investeert in niet kmo-vennootschappen.

Voor die “geregelde kleine belegger + 50K” moet opnieuw verwezen worden naar de administratieve overkill. Een geraffineerde administratie over een periode van 5 jaar moet immers op poten worden gezet, met een uitsplitsing van financiële beleggingen die wel in aanmerking komen en andere die niet in aanmerking komen volgens een nog te bepalen FIFO of LIFO-systematiek, teneinde vast te stellen of er desgevallend aftrekbare minwaardes zijn die kunnen worden afgezet tegen meerwaardes. Het voordeel van de aftrekbaarheid van de minwaarde dreigt hier te begeven onder zijn eigen gewicht.

Voorts kan deze aftrekbaarheid bij nader inzien ook bezwaarlijk worden geportretteerd als zijnde het symmetrische zoenoffer die de belastbaarheid van de meerwaarde op aandelen plots gemakkelijk te verteren maakt voor de ondernemer wiens pensioenplan fiscaal wordt afgeroomd. Deze aftrekbaarheid houdt immers niet in dat men ingeval van succes belast wordt maar ingeval van faling een equivalente financiële tegemoetkoming krijgt. Neen, eerst is immers vereist dat men na de eerste faling binnen een korte tijdspanne van 5 jaar opnieuw de jack-pot wint door een tweede aandelenpakket wel met meerwaarde te kunnen verkopen, waarbij de belasting die normaal zou verschuldigd zijn toch niet opeisbaar wordt door de aanrekening van de eerdere minwaarde. Indien de ondernemer niet slaagt in zijn (eerste) economische levenswerk en dit hem met een financiële kater achterlaat, dan zal het haast nooit voorkomen dat diezelfde ondernemer nog een tweede levenswerk lopen heeft dat binnen de 5 jaar wel met een riante meerwaarde wordt verkocht.

De tussenconclusie is ook hier dat er een leuk idee ten grondslag ligt aan het wetsvoorstel maar dat de reële toepassingsmogelijkheid ervan allesbehalve een evidentie is.

De algemene conclusie is dan ook dat het invoeren van een dergelijke meerwaardebelasting op aandelen geen sinecure is indien men dit niet ongenuanceerd wil doorvoeren ten aanzien van alle aandelen en alle belastingplichtigen (waar het politieke en economische water kennelijk te diep voor is). Daarentegen zal een dergelijke invoering – indien men de homogeniteit van het fiscaal recht wil bewaren en zich rekenschap wil geven van de gedragsbeïnvloeding die uitgaat van de fiscaliteit – moeten ingebed worden in een veel bredere hervorming van zowel de inkomsten –, de beleggings – als de vermogensfiscaliteit. Zodoende is dit geen verhaal van één heldere ideologische lijn maar eerder van een “kromme wiskunde” van verschillende door elkaar lopende lijnen waarbij elke actie een reactie uitlokt. Bijgevolg lijkt zelfs de setting van de hervorming van de vennootschapsbelasting te klein bier om deze meerwaardebelasting in te kaderen, omdat bijvoorbeeld de fiscale evenwichten binnen de beleggerswereld helemaal op hun kop dreigen te worden gezet met een potentiële ontwrichting van de financiële markten als gevolg.

Het is aldus uitkijken naar de resultaten die de Eerste Minister zal voorleggen nadat hij zijn studieronde hieromtrent heeft uitgevoerd. Eens de grote hervorming van de vennootschapsbelasting een feit is, kan u trouwens alle ins en outs daarvan vernemen op de seminaries die Robin Messiaen, de bezieler van Spartax, zal geven in dat verband.

Robin MessiaenRobin Messiaen is advocaat bij Sherpa Law. Hij is gespecialiseerd in vennootschapsbelasting, vastgoedfiscaliteit, herstructureringen en fusies & overnames. Robin is ook deeltijds vrijwillig medewerker aan de vakgroep fiscaliteit van de VUB. Hij is lid van het redactiecomité Accountancy Actualiteit (Wolters Kluwer) en werkt mee aan diverse fiscale publicaties zoals AFT en Fiscale Actualiteit (Wolters Kluwer). Dit artikel verscheen eerder op www.spartax.eu.

 

Zin in meer? Robin Messiaen spreekt voor Fiscaal Informatief. Hij heeft het o.a. over de antimisbruiktendens tijdens het seminarie 'Waardering & Fiscaliteit: bereid u voor op de nieuwste antimisbruiktendens'.
Avatar foto

Auteur

NCOI Learning: een team van experts die organisaties en professionals tips aanreiken over leren en ontwikkelen

Lees ook

Nieuws per domein

Meest gelezen

Let's connect